De werkelijkheid als user-interface: van modellen naar ervaringsverkenning
Ik ben zelf wetenschappelijk opgeleid. Maar ik ben zolang als ik me het herinner al kritisch over wetenschap. Ik heb ook een vak “wetenschapsfilosofie” gevolgd, wat me geïnspireerd heeft om wetenschap meer als een sociaal proces te zien. Wetenschap wordt vaak gepresenteerd als ultiem zicht op de werkelijkheid — logisch, objectief, betrouwbaar. Maar wat als wetenschap zelf ingebed is in aannames en filters? In dit essay verken ik hoe we met theorieën én met ervaring kunnen onderzoeken wat de werkelijkheid mogelijk onder de oppervlakte is.
⸻
I. Waarom het fundament van de werkelijkheid ons blijft ontglippen
Wetenschap boekt schitterende successen: we voorspellen, we manipuleren, we bouwen. Toch blijft er een kloof tussen beschrijving en wezen. Onze toegang tot werkelijkheid verloopt via twee sterke filters:
• impliciete modellen in onze hersenen — aannames, intuïties, culturele lenzen die voortdurend kleuren wat we waarnemen,
• en wetenschappelijke modellen — abstracties geconstrueerd door mensen, binnen instituties, met paradigma’s, consensus, belangen.
Beide systemen zijn gericht op bruikbaarheid — voorspelbaarheid, stabiliteit, controle — niet per se op het blootleggen van ultieme waarheid. Ze zijn kaarten, geen terrein. Daarom pleit ik ervoor om wetenschap niet op een voetstuk te plaatsen maar te zien als krachtig werktuig met inherente beperkingen.
⸻
II. Wetenschappelijke kaarten van het onbekende
Om te begrijpen waar wetenschap tekortschiet, introduceer ik drie denkers die ons beeld van realiteit fundamenteel uitdagen:
• Tegmark – het wiskundige universum
Tegmark stelt dat realiteit niet slechts wordt beschreven door wiskunde, maar dat ze zelf een wiskundige structuur is — een abstract rijk van relaties waarin ons universum één mogelijkheid is. Maar dit idee worstelt met bewustzijn: in pure wiskunde is er geen plek voor de ervaring zelf.
• Hoffman – perceptie als interface
Hoffman beweert dat onze zintuigen geen waarheid tonen, maar een gebruikersinterface vormen: een vereenvoudigd scherm dat evolutionair nuttig is, niet epistemisch correct. Ruimte, tijd en objecten zijn iconen in die interface, geen fundamentele entiteiten.
• Levin – vele zelven en graduele agency
Levin onderzoekt hoe zelforganisatie en doelgericht gedrag optreden op biologische niveaus — van cellen tot organismen. Hij ziet “zelf” niet als uniforme kern maar als netwerk van attractoren, lagen die samenwerken, concurreren en coördineren.
Elk van deze perspectieven daagt het klassieke paradigma “materie is fundamenteel” uit. Wat als vorm, bewustzijn of informatie mogelijk dezelfde status hebben?
⸻
III. De observator en het geobserveerde: een onafscheidelijke polariteit
Wanneer we beschrijven wat we waarnemen, doen we dat vanuit een perspectief. Maar dat perspectief — het bewustzijn — is zelf geen object dat beschreven kan worden door objecten.
Bewustzijn is de voorwaarde dat iets überhaupt kan verschijnen. Een wereld zonder waarnemer is daarom in concept leeg.
Wetenschap beschrijft objecten, maar vergeet vaak haar eigen status als waarnemer. De scheiding tussen “ik” en “wereld” is geen diep principe, maar een conventie — en in hogere bewustzijnstoestanden zie je hoe die vervaagt.
⸻
IV. Levin en het graduele zelf: lagen van agency in coördinatie
Levin toont dat zelfs cellulaire systemen reageren op verstoringen, herstellen en richting doelen bewegen — een rudimentair soort agency. In zijn model is het ‘zelf’ geen vaste kern, maar hiërarchisch netwerk van attractoren: sub-agents, deel-zelf, complexere lagen.
Sub-zelfs kunnen botsen, coördineren, overnemen; identiteit wordt een proces van afstemming tussen lagen. Bewustzijn is in dit beeld geen monoliet, maar een dynamisch veld waarin niveaus resoneren en evolueren.
⸻
V. Een breder spectrum van ervaring: bewustzijn als meetinstrument
Door meditatie, ademwerk, lichaamswerk, psychedelica of droomtoestanden verschuift tijdelijk de configuratie van onze perceptuele interface.
Deze non-ordinary states zijn geen hallucinaties, maar variaties in hoe we werkelijkheid construeren. In zulke staten:
• vervagen de grenzen tussen subject en object,
• kan tijd vertragen of versnellen,
• krijgt identiteit vloeibare contouren,
• reageert de “buitenwereld” alsof zij mede geconstrueerd wordt.
Mijn ervaring (en die van velen) is dat psychedelica vooral werken op het niveau van zelfkennis: ze ontregelen automatische filters, brengen je vrijer in introspectie, en doen je de verwevenheid tussen perceptie en intern model ervaren.
⸻
VI. Non-ordinary states als epistemisch experiment — Know thyself
“Know thyself” is geen oud gebod, maar een experimentele strategie: observeer jezelf terwijl je interface verschuift.
• Psychedelica kunnen laten zien dat ruimte, tijd en identiteit flexibel zijn, niet onveranderlijke structuren.
• Meditatie, ademwerk en lichaamswerk maken zichtbaar waar de standaardinterface vervormt.
• Lucide dromen tonen dat realiteit constructie is — een proces dat in realtime in bewustzijn gebeurt.
Als waarnemer én proefopstelling tegelijk verkrijg je inzichten over het mechanisme van perceptie.
⸻
VII. Platonic space en het veld van mogelijkheden
Levin gebruikt de idee van Platonic space — een abstract veld van vormen en intenties waaruit patronen kunnen “ingressen” in het fysieke domein.
In dit beeld zijn onze hersenen en lichamen geen producenten van bewustzijn, maar interfaces die toegang geven tot regio’s van dit veld. Wanneer we in non-ordinary toestanden ‘andere entiteiten’ waarnemen, kan dat de hersenen zijn die verbinding maken met regio’s van dat veld, en ze antropomorfiseren om ze begrijpelijk te maken.
⸻
VIII. Introspectie als wetenschap van binnenuit
Als buitenmethoden hun grenzen aantonen, opent introspectie een tweede as van onderzoek: je kunt zelf ervaring bestuderen.
Introspectie vraagt oefening, nauwkeurigheid, geduld en discipline. Je kunt innerlijke toestanden noteren, vergelijken en delen — niet als “wensdenken”, maar als eerste-persoonsdata. De uitdaging is methodologisch: hoe maak je subjectieve ervaring zorgvuldig reproduceerbaar en intersubjectief bespreekbaar?
⸻
IX. De vergeten speler
De werkelijkheid is geen passief decor, maar een dialoog: we dragen een headset én een controller.
Wetenschap verdient bewondering, maar mag niet verworden tot dogma. Ze werkt binnen aannames, is selectief, en heeft een ingebouwde bias naar bruikbaarheid boven waarheid. Ze verklaart hoe materie zich gedraagt, niet waarom of waarvandaan.
Wanneer we bewustzijn herwaarderen en ervaring als toegang accepteren, ontstaat een perspectief waarin de wereld zich niet buiten ons bevindt, maar mede ontstaat — een uitnodiging tot co-creatie van vorm én waarneming.
⸻
Noot
Laat dit essay een uitnodiging zijn: gebruik het, maar vereenzelvig je er niet mee. Experimenteer met je waarneming, test je filters, observeer hun verschuivingen. Misschien ontdek je niet dé werkelijkheid, maar een scherper besef van het scheppingsproces waar jij zelf onafscheidelijk deel van bent.
Recente reacties